NICC-COLUMNS IN HART – Loon naar werken ?
Waarom wil het (overheids)geld niet rollen voor de meeste beeldende kunstenaars? In de vorige editie van deze column kon u lezen over een op 130.000 euro begroot tentoonstellingsproject. Voor de deelnemende striptekenaars was er in het hart van de Vlaamse overheid (in haar eigenste Parlement nota bene) geen rooie duit beschikbaar. Waarom volgt hierop geen volksopstand met een dagenlange bezetting van het Martelarenplein?
Een deel van de verklaring is te vinden in een verkeerde inschatting van de financiële situatie van de beeldende kunstenaar. Op veilingen à la Christie’s en Sotheby’s worden duizelingwekkend hoge bedragen geboden voor de artefacten van dode grootmeesters en een occasionele nog levende beroemdheid. Het hart én de portefeuille van de modale burger slaan enkele slagen over van jaloezie. Helaas staat de trieste werkelijkheid volledig haaks op deze foute perceptie. De overgrote meerderheid van de Vlaamse kunstenaars – inclusief diegenen die Vlaanderen vertegenwoordigen op notoire biënnales – , kan niet leven van de inkomsten uit hun artistieke activiteiten. Op een beperkt aantal – weliswaar zeer bekende – uitzonderingen na, leeft, eet en produceert de beeldende kunstenaar nieuw werk dankzij een nevenactiviteit. Lesgeven in het kunstonderwijs is daarbij dan dé klassieker bij uitstek. Inhoudelijk sterk, creatief en vernieuwend werk staat niet garant voor succes in de markeconomie van de kunsthandel. Slechts soms vallen beide samen. De onwetendheid van het brede publiek hierover is begrijpelijk.
Maar dat haar bij verkiezingen benoemde denk- en spreekorganen – de politici in het Parlement – mede uitblinken in deze onwetendheid is wel problematisch. Zeker wanneer je als kunstenaar je werk toont in een door de overheid gesubsidieerde instelling zou je mogen verwachten dat je, net zoals de vaste medewerkers, betaald wordt voor je prestaties. Die richtlijn staat wel degelijk ingeschreven in het Kunstendecreet maar wordt bij de evaluatieprocedure nauwelijks gecontroleerd. Het is dan ook volledig afhankelijk van de goodwill van de instelling of en in welke mate je als kunstenaar vergoed wordt voor de gemaakte productiekosten en of je een loon ontvangt. Wanneer werknemers in een verafgelegen (ontwikkelings)land tegen een hongerloon onze designer T-shirts in elkaar naaien wordt terecht schandaal geschreeuwd. De confectiebedrijven worden door de publieke opinie en de in dat kielzog meesurfende politici gedwongen om een eerlijker loon te betalen. Wellicht zou onze zo graag regelgevende en controlerende overheid hiervan ook een breekpunt kunnen maken voor de beeldende kunst in de eigen instellingen?
Wanneer een galerijhouder en een kunstenaar een commerciële samenwerking aangaan met de intentie om samen winst te maken door kunst te verkopen is het normaal dat beide partners elk op hun eigen vlak een financieel risico nemen en investeren. Maar wanneer één van de beide partijen zijn boterham verdient bij gratie van de creatieve inbreng van de ander zou dat een ander verhaal moeten zijn. Helaas is het bon ton in beeldende-kunsten-toonplaatsen – op een aantal zeer gewaardeerde uitzonderingen na – dat iedereen (van drukker tot poetsvrouw en museummedewerker) voor zijn arbeid betaald wordt, maar niet de beeldende kunstenaar. Die is al blij dat hij zijn werk op een prominente plaats tonen kan. Een goed uitgegeven cataloog mee naar huis nemen is al een welgekomen trofee. Zijn wij, de beeldende kunstenaars, dan niet zelf even schuldig als de organisatoren die ons vergeten te betalen? Wij hechten terecht meer belang aan het tonen van ons werk op de juiste plaatsen, maar moeten we ons daarom slaafs laten gebruiken? Zijn we bang om door een te assertieve houding net die lang verhoopte carrièrekans de nek om te wringen, omdat er altijd wel een andere kunstenaar klaar staat om onze plaats in te nemen?
Mark SWYSEN is beeldend kunstenaar, bestuurslid bij NICC en master in beeldend onderzoek.