NICC

X

Verenigd Platform ‘Sociaal Statuut van de Kunstenaar’

DUIDING BIJ DE ONTWIKKELINGEN IN HET KUNSTENAARSSTATUUT

Op 6 november jl. berichtten de media dat  beide bevoegde Ministers, Onkelinx en De Coninck aan de slag zijn gegaan met het advies van de Nationale Arbeidsraad van vorig jaar (advies 1810 van 17 juli 2012) en nog voor het einde van het jaar één en ander geregeld willen krijgen via de programmawet.

Op initiatief van NICC verzamelden individuele kunstenaars en vertegenwoordigers van vakbonden, belangenbehartigers en steunpunten zich op regelmatige basis rond de recente ontwikkelingen en onderzochten of ze, over de grenzen tussen sectoren en de disciplines heen, gezamenlijke standpunten konden innemen t.o.v. deze recente ontwikkelingen.

Ter informatie wenst het Verenigd Platform van medestanders van het ‘Sociaal Statuut der Kunstenaar’ de materie en recente ontwerpvoorstellen tot wetswijziging in het kort oplijsten en verklaren.

Het kunstenaarsstatuut omvat twee luiken: een luik werkloosheid, dat valt onder de bevoegdheid van Minister De Coninck en een luik sociale zekerheid waarvoor Minister Onkelinx bevoegd is. Beide luiken staan los van elkaar en missen tot op heden afstemming.

Hierna schetsen we heel kort het wettelijk kader en de belangrijkste knelpunten. Daarna gaan we dieper in op enkele voorstellen die door de Nationale Arbeidsraad geformuleerd werden, die de basis vormen van het werk dat nu door de bevoegde kabinetten wordt gedaan.

Wettelijk kader.

Kunstenaars kunnen aan de slag als zelfstandige, als werknemer of als ambtenaar. Deze laatste categorie – de kunstenaar-ambtenaar – laten we hier verder buiten beschouwing.

De kunstenaar die als werknemer werkt, kan zijn professionele artistieke activiteit op drie manieren organiseren:

(1) met een arbeidsovereenkomst;

(2) via een SBK (een daartoe erkend interimkantoor);

(3) op basis van het vermoeden van werknemerschap (de zogenaamde 1bis, dit is wanneer er in opdracht artistieke prestaties worden geleverd, zonder dat er een arbeidsovereenkomst is).

Enkel voor deze kunstenaars-werknemers zijn er specifieke maatregelen uitgewerkt. Dit is wat men doorgaans bedoelt als men het heeft over het ‘sociaal statuut van de kunstenaar’.

Voor de kunstenaar die als zelfstandige aan de slag gaat, bestaan er nog geen specifieke maatregelen. Hier is nog werk aan de winkel.

Knelpunten

Het vermoeden van werknemerschap (artikel 1bis): hier geldt dat een artiest die artistieke prestaties levert in opdracht en hiervoor een vergoeding ontvangt, ook al is er geen arbeidsovereenkomst, vermoed wordt werknemer te zijn in het stelsel van de sociale zekerheid. Zonder duidelijke opdrachtgever kunnen artiesten zich echter niet op dit vermoeden beroepen om in aanmerking te komen voor een werknemersstatuut. Probleem is dat heel wat artiesten er desondanks van uitgaan dat artikel 1bis speelt, ook wanneer er geen opdrachtgever is. Ondermeer hierdoor ontstond het zgn. oneigenlijk gebruik van deze bepaling en kwam het systeem onder druk te staan.

De werkloosheidsreglementering: kunstenaars die als werknemer aan de slag zijn, kunnen desgevallend genieten van bepaalde voordeelregels in de werkloosheidsregeling. Deze specifieke voordeelregels werden ontwikkeld omwille van de atypische manier van werken: wisselende werkgevers, vaak zeer kortlopende en/of tijdelijke opdrachten. De RVA beperkt deze voordeelregels tot artiesten die werken in het spektakelbedrijf. Daarnaast wordt een aantal bepalingen enkel toegepast op de zgn. uitvoerende kunstenaars of schouwspelartiesten. Er zijn evenwel heel wat kunstenaars aan de slag in andere sectoren of scheppende kunstenaars, die door deze beperkende interpretatie niet in aanmerking komen voor de gunstige regels i.v.m. de werkloosheidsreglementering.

Het sociaal statuut beperkt zich tot kunstenaars-werknemers. Voor zelfstandige artiesten, die nochtans ook een atypische manier van werken hebben met grote fluctuaties in hun inkomsten, bestaan nog geen specifieke sociale maatregelen die inspelen op deze situatie.

(3) Oplossingen

Het advies van de NAR focust op de kunstenaars-werknemer, dus op de eerste twee knelpunten. Voor de zelfstandige artiesten dringen zich ook een aantal aangepaste maatregelen op, maar deze maken geen deel uit van de voorstellen die nu op tafel liggen.

Om het gebruik van artikel 1BIS beter af te lijnen, wordt een visum voor kunstenaars ingevoerd. Enkel diegenen die zich op dit vermoeden willen beroepen, zullen dergelijk visum moeten aanvragen. Kunstenaars die dus werken met een arbeidsovereenkomst of via een SBK, zullen dat kunnen blijven doen en hebben geen visum nodig om vb. in de werkloosheid als kunstenaar erkend te worden.

Dit visum onderscheidt zich ook van de zgn. kunstenaarskaart, die al ingeschreven was in de bestaande reglementering, maar nog niet werd ontwikkeld. De kaart is bedoeld om het systeem van de kleine vergoeding uit te voeren. Dit systeem geldt voor kleinschalige artistieke prestaties waarbij geen onderwerping aan de sociale zekerheid voorzien is, omwille van de beperkte omvang ervan. De NAR vraagt dat deze kaart wordt ingevoerd, omdat ze een specifieke garantie biedt aan zowel de opdrachtgever als de kunstenaar dat er geen onderwerping aan de sociale zekerheid is en dat het vermoeden van 1Bis niet speelt.

Zowel het visum als de kaart zouden worden uitgereikt door de commissie kunstenaars. De werking van deze commissie moet daartoe worden aangepast: zij moet meer aansluiting vinden bij de praktijk en een ruime vertegenwoordiging van het veld omvatten.

M.b.t. de werkloosheidsreglementering suggereert de NAR om het onderscheid tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars op te heffen en ze op een gelijke manier te behandelen.

Het advies van de Nationale Arbeidsraad vormt een doordachte basis voor een goede afstemming tussen het sociaal zekerheidsstatuut en het werkloosheidsstatuut.

De implementatie ervan zou garanderen dat de huidige ongelijkheden worden weggewerkt (tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars in de werkloosheidsreglementering). En dat het regime dat werd ontwikkeld om tegemoet te komen aan de noden van de artiesten, beperkt wordt tot deze groep. Met andere woorden dat de kwetsbare kunstenaars kunnen blijven gebruik maken van deze voor hen zo noodzakelijke regels.

Brussel, 13/11/2013

Servaas Le Compte, ACV Transcom Cultuur

Laurette Muylaert, ACOD Cultuur

Tim Lycke, ACLVB

Liesbeth Dejonghe, Oko

Josine De Roover &  Mark Swysen, NICC

Engagement

close

NICC

NICC