NICC

X

NICC formuleert Commentaar op Vernieuwd Kunstendecreet

Op 4 september 2013 werd in het Vlaams Parlement het ‘Voorstel van decreet houdende de ondersteuning van de professionele kunsten d.d. 15 juli 2013’ voorgesteld.

In deze tekst werd zeer veel rekening gehouden met de vele bekommernissen die NICC en de collega-belangenbehartigers oKo en VOBK meegaven ter voorbereiding van de conceptnota’s, maar ook ter gelegenheid van de parlementaire hoorzitting van 25 mei jl. Hiermee wensen we de beleidsmakers ook te feliciteren.

NICC, VOBK, oKo en VVC bundelden vervolgens hun commentaar op het recent voorgestelde Voorstel van vernieuwd Kunstendecreet. Deze commentaar werd ondertussen bezorgd aan de initiatiefnemende parlementsleden, aan minister van Cultuur Joke Schauvliege en haar kabinet en aan de Administratie. Nu kunnen zij hiermee in de verdere afwerking rekening houden. Dit kan enkel leiden tot een verdere optimalisatie van het kunsten- en kunstenaarsbeleid.

Hieronder leest u de belangrijkste strijdpunten zijn die mede namens het NICC verdedigd en geschreven zijn.

1. Algemeen kader en Visienota van Kunstendecreet heeft nood aan meer overleg met de sector

In de wijze waarop de richtinggevende visienota van het Kunstendecreet tot stand komt, vragen de belangenbehartigers meer overleg met de sector, o.a. in de vorm van hoorzittingen.

We wijzen op de nood aan aandacht voor een correcte verhouding tussen grote, middelgrote en kleine structuren. Dit vanuit het besef dat (enkel) grootschaligheid geen garantie is voor kwaliteit. Ook aan kleinere structuren moet voldoende lange termijnperspectief geboden worden.
De visienota moet een evenwicht tussen de ondersteuning van duurzame structuren enerzijds en het installeren van een flexibel beleidsinstrumentarium anderzijds nastreven. De beleidsbetrachting om nieuwe instrumenten te installeren (en te financieren) mag niet ten koste gaan van de duurzame ondersteuning van artistieke ambities van het Kunstendecreet. Het mag er evenmin toe leiden dat de Vlaamse overheid verzaakt aan haar verantwoordelijkheid ten opzichte van die initiatieven die maatschappelijk en artistiek wel degelijk relevant zijn, maar niet vanuit een marktlogica gefinancierd kunnen worden.

Bij de visienota is een duidelijke positionering ten aanzien van de bicommunautaire en federale initiatieven onontbeerlijk.  De brede omgevingsanalyse moet ook verwijzen naar het culturele akkoord tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap, naar de federale instellingen en naar de situatie in de ons omringende landen.

Artistiek ondernemerschap is niet gelijk aan management los van inhoud.  De zoektocht naar nieuwe organisatiemodellen is geen echt financieringsalternatief is voor het systeem van basisinvestering vanuit de gemeenschap, de overheid.

2.  Complementair kunstenbeleid moet in functie staan van een beter afgestemd artistiek kunsten- en kunstenaarsbeleid

De belangenbehartigers zijn verheugd over het complementair kunstenbeleid inderdaad een “en-en-verhaal” – waarbij verschillende beleidsniveaus, vb. Vlaams en lokaal – eenzelfde initiatief kunnen blijven ondersteunen) is geworden in plaats van een “of-of-verhaal” (waarbij een artistiek initiatief enkel door één beleidsniveau ondersteund kan worden).

Niet enkel de financiering van de kunstinstellingen, maar ook en vooral de globale ondersteuning van de artistieke praktijk van kunstenaars en kunsteninstellingen moeten onderwerp van dit gesprek tussen verschillende overheidsniveaus zijn.

We vragen een afstemming tussen Kunstendecreet en Decreet Lokaal Cultuurbeleid; Het is wenselijk dat het brede spectrum van de kunsten – dus ook de beeldende kunsten, waarvan de productie en programmatie momenteel zeker minder aan bod komen – zich weerspiegelt in de programmatie van de cultuurcentra.

3.  De nieuwe functiegerichte benadering en wijze van beoordeling moeten vertrekken vanuit en voeling houden met de artistieke praktijk

In het nieuwe systeem wordt er vertrekkende van het zelfgekozen aanvraagprofiel van organisatie/kunstenaars op basis van een combinatie van de 5 basisfuncties (ontwikkeling, presentatie, productie, participatie en reflectie) een tijdelijke commissie samengesteld waarbij functie-expertise gecombineerd wordt met discipline-expertise

De kunstensector blijft er bij dat het nodig is om de verschillende groepen van beoordelaars dusdanig samen te stellen dat gelijkaardige velden van de kunstensector op een homogene en coherente wijze kunnen beoordeeld worden. We herhalen het idee om (ook) disciplinaire kerncommissiessamen te stellen die hun (deel)sector goed kennen, het overzicht ervan behouden en de continuïteit ervan bewaren. Deze kerncommissie zou ook de dialoog moeten aanhouden met haar (deel)sector.

Van de beoordelaars mag worden verwacht dat zij de organisaties waarvan ze de aanvragen behandelen ook inhoudelijk (leren) kennen. Werkbezoeken en visitaties – waarbij de inhoudelijke, artistieke werking centraal staat – zijn hiervoor een geschikt maar ook noodzakelijk instrument. Dit gegeven is arbeidsintensief; in de taakplanning maar ook in de vergoeding van de beoordelaars, moet hiermee terdege rekening gehouden worden.

De voorzitters hebben een belangrijke en arbeidsintensieve functie in het nieuwe beoordelingssysteem. Voortdurend onderling overleg tussen deze voorzitters is een noodzakelijke voorwaarde om homogene beslissingslijnen te kunnen trekken tussen gelijkaardige en vergelijkbare organisaties en initiatieven (op basis van functies, (sub-) disciplines en werkvormen), maar ook om op een objectieve manier billijk om te gaan met de onderlinge verschillen. De kunstensector raadt dan ook ten stelligste aan dat bij de aanstelling van deze mensen hun inhoudelijk profiel de doorslag geeft. Verder vraagt de sector dat de voorzitters, voor het intense overlegwerk dat zij zullen moeten verrichten, correct vergoed zullen worden; dit, bovenop de correcte vergoeding die alle beoordelaars dienen te krijgen.

NICC pleit voor verhaalrecht, ook voor kunstenaars; dergelijk verhaalrecht of mogelijkheid tot repliek op het artistieke en zakelijke advies kan ook bij de behandeling van projectaanvragen en beurzen worden overwogen.

4.  Ook de diverse ondersteuningsvormen moeten afgestemd worden op de artistieke praktijk

Het is belangrijk dat er meerdere aanvraagmomenten per jaar zijn. Voor projectsubsidie lijkt minimaal vier per jaar een haalbaar gegeven; voor beurzen zou het zelfs mogelijk moeten zijn om permanent een aanvraag in te dienen.

Voor de aanvraag van een beurs is het ruim voldoende dat, naast inderdaad gedurende minstens 1 jaar betrokkenheid bij het Vlaamse kunstgebeuren, er minstens 1 jaarprofessionele activiteit is (en geen hoger minimum). Ingeval er hogere eisen worden gesteld, zou er een te grote temporele kloof zijn tussen het afstuderen en de mogelijke aanvang (van de ondersteuning) van een professionele artistieke loopbaan.

Het is belangrijk dat ook kunstenaarscollectieven en kunstenaars die het sociaal statuut van zelfstandige hebben, aanspraak kunnen maken op beurzen en/of projectsubsidies;

Voor de functie “presentatie” kan de kunstenaar enkel op de eerste vereiste (kwaliteit van het resultaat) worden aangesproken. De kwaliteit van de context en de visie op en uitwerking van de publiekswerking zijn een verantwoordelijkheid van de presentator. Deze twee vereisten dienen in dit artikel dus geschrapt te worden;

De combinatie van een projectsubsidie en een beurs moet mogelijk blijven, want beide ondersteuningsvormen hebben een andere finaliteit.

De kunstensector staat erop dat het internationale luik van een Kunstendecreet in eerste instantie en hoofdzakelijk vertrekt vanuit de artistieke praktijk. De artistieke loopbaan van de kunstenaars en kunstenorganisaties moet bepalend zijn om al dan niet een relatie met het buitenland aan te gaan of een werking in het buitenland uit te bouwen. Met andere woorden: ondersteuning van internationale projecten door bijvoorbeeld reis-, verblijf- en transportkosten te financieren, moet vraaggestuurd kunnen gebeuren.

Kunstinstellingen hebben een voorbeeldfunctie, ook op het vlak van verloning van de kunstenaar. In de uitvoeringsbesluiten moet dit aandachtspunt ook als dusdanig wordt geëxpliciteerd.

5.  De nieuwe ondersteuningsmogelijkheden voor ondernemerschap, promotie en kunstaankoop moeten de praktijkexpertise van de sector weerspiegelen. 

Het is aangewezen dat de relevante (deel)sector nauw betrokken wordt bij de uittekening van de diverse aspecten van het stimulerings-, promotie- en aankoopbeleid.

Ook voor het internationale ‘top down-beleid’ waarbij de Vlaamse overheid de voor haar belangrijke residentieplaatsen en presentatieplekken vastlegt, is het bijzonder belangrijk dat zij hiervoor geadviseerd wordt door de relevante actoren uit het veld. Zoniet dreigt deze reeks maatregelen onvoldoende aan te sluiten bij de artistieke realiteit.

6. Financiering: verhoogde ambities vragen verhoogde responsabilisering  

De uitbreiding van het instrumentarium van het Kunstendecreet met een reeks flexibele beleidsinstrumenten (die soms ook kort op de bal kunnen spelen) is in elk geval een grote verdienste. Voor de echt nieuwe instrumenten bestaat er vandaag nog geen financiering. Sommige van deze instrumenten bestaan vandaag al wel, zij het in een ietwat andere vorm; hiervoor is er momenteel slechts een beperkte financiering beschikbaar.

Om de gerechtvaardigde ambities van het vernieuwde Kunstendecreet te kunnen realiseren – ambities die deze van het huidige decreet overstijgen -, moeten er voor de implementatie ervan voldoende middelen voorzien worden in de cultuurbegroting.

De linken en cross-overs met andere beleidsdomeinen zijn ook zeker een troef. Maar ook deze kunnen maar optimaal functioneren indien ook deze (ook financieel) geresponsabiliseerd worden.

lees hier de volledige Commentaar op het Voorstel tot Decreet en de Memorie van Toelichting

Engagement

close

NICC

NICC